De fluwelen zwemkrab komt veel voor in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, de Noordzee en de Middellandse Zee.
Het dier, ook wel duivelskrab genoemd, heeft rode ogen en scherpe scharen waarmee het kan snijden in plaats van knijpen. Het is een populair gerecht in onder meer Frankrijk en Spanje.
Gewone zeesterren beschermen hun lichaam met een dik kalkskelet.
Een zeester heeft geen kop en ook geen ogen. Hij heeft vijf armen. Aan het uiteinde daarvan bevinden zich zintuigcellen waarmee hij bijvoorbeeld verschillen in helderheid kan waarnemen. Aan de onderzijde heeft de zeester ook een reeks pootjes met zuignappen en een mond. Met behulp van de zuignappen kan hij schelpen kraken, die zijn hoofdvoedsel vormen. Dit doet hij door zich aan de schelpen vast te zuigen om ze te openen. De gewone zeester leeft in ondiepe kustwateren.
Mosselen leven hoofdzakelijk in het intergetijdengebied. De mosselbanken in de Waddenzee vormen ook een belangrijke habitat voor andere dieren.
Mosselen vestigen zich in dichte banken – ze overwoekeren graag gezonken boomstammen of zelfs kunstmatige structuren zoals palen of havenmuren. Soms vormen ze clusters van individuele organismen die kilometers lang kunnen zijn. Ze worden vaak overwoekerd door andere zeeorganismen, zoals zeepokken. De mossel haalt niet alleen zuurstof uit het zeewater om te ademen, maar ook voedingsstoffen. Hij filtert tot drie liter zeewater per uur. Alle mosselen die in de Waddenzee leven, kunnen zo het hele watervolume binnen een paar dagen filteren.
De Noordzeegarnaal behoort tot de familie Crangonidae uit de orde der tienpotigen.
Garnalen groeien in de zomer op in de Waddenzee en trekken dan naar diepere wateren. Ze hebben een langwerpig grijsbruin lichaam met voelsprieten, steelogen, een schaar en vijf paar loop- en vijf paar zwempoten. Vanaf de leeftijd van één jaar beginnen Noordzeegarnalen zich voort te planten.
Een van de bekendste bewoners van de Noordzee leeft het liefst in waterdiepten tot ongeveer 100 meter op zand en tussen keien.
De eetbare krab heeft sterke scharen en is een nachtelijke carnivoor die zich ook voedt met andere krabben. Het lichaam is iets korrelig en bol en ongeveer 1½ keer zo breed als lang.
Deze rode alg uit de familie der Cyanidiaceae telt ongeveer 4.000 verschillende soorten.
Er zijn fossielen gevonden die erop wijzen dat de rode alg meer dan 1000 miljoen jaar geleden bestond. Hij komt vooral in kustgebieden voor en vormt macroalgen met een lengte tot 60 cm. Hij dankt zijn naam aan zijn roodachtige kleur, die wordt gevormd door fotosynthese, vooral in diepere gebieden.
Het oorspronkelijke verspreidingsgebied van de strandkrab is de Atlantische kust van Europa en Noord-Afrika. De krab is echter door de mens naar andere streken verspreid en wordt nu bijna overal ter wereld aangetroffen.
Strandkrabben houden zich bij voorkeur in ondiep water op. Ze vertonen vaak agressief gedrag tegenover elkaar. Maar ernstige verwondingen komen zelden voor. Dit is vooral te danken aan hun harde schild, dat 40 procent van hun lichaamsmassa uitmaakt. De kleur is afhankelijk van de leeftijd van de krabben en de tijd die is verstreken sinds hun laatste vervelling. Gewoonlijk is de bovenkant van de strandkrab groen gekleurd en de onderkant dofgeel. Hoe langer het dier echter zonder vervelling blijft, hoe eerder zijn onderzijde dieprood wordt. De krab is niet kieskeurig in wat hij eet en zal alles verslinden wat hij met zijn krachtige schaarpoten kan overmeesteren. De strandkrab leeft op zandbodems, soms ook buiten het water, vlakbij ondiep water.