Mit ihrem langgestreckten Körper erreicht der aus der Familie der Meeräsche stammende Fisch eine Länge von 60 cm.
Die Meeräsche lebt in Küstennähe zwischen Felsen und in Algenbeständen und zeichnet sich durch einen Oberkiefer mit sehr dicker Lippe aus. Der Körper verfügt neben großen Schuppen über eine Rückenflosse mit 4 auffälligen Stacheln.
De zeebaars is een nachtdier en wordt beschouwd als een uitstekende jager.
De Europese zeebaars wordt maximaal 100 cm lang en kan tot 12 kg wegen. Hij leeft bij voorkeur boven een begroeide zand- en rotsbodem in een waterdiepte tussen 10 en 100 meter. De zeebaars jaagt ’s nachts. Jonge zeebaarzen leven aanvankelijk in scholen. Pas op latere leeftijd ontwikkelen ze zich tot solitaire dieren. In de winter verblijven de vissen in wateren ver van de kust. In de zomer zijn ze ook dichter bij de kust te vinden en kan er ook vanaf de Borkumse kribben op worden gevist.
De zeekreeft leeft op zeedieptes van 50 tot 150 meter en heeft zich aangepast aan het leven op rotsachtige bodem.
In de Noordzee is hij vooral thuis op het rotsplateau van het eiland Helgoland, maar hij koloniseert ook steeds meer de funderingen van offshore-windmolenparken. Europese zeekreeften groeien tot het einde van hun leven en kunnen wel 100 jaar oud worden. Hoewel de kreeften al in de herfst paren, worden de eieren pas in de zomer bevrucht. Het vrouwtje draagt de eitjes in grote klompjes onder haar lichaam, waarin de jongen ongeveer een jaar groeien voordat de 7 – 8 mm grote larven uitkomen.
De horsmakreel komt uit de familie van straalvinnige makrelen.
Deze makrelen komen in grote scholen voor. Ze leven zowel in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan als in de Middellandse Zee, ze worden tot 60 cm groot, maar blijven meestal kleiner (ongeveer 20 cm) en voeden zich met kleine vissen zoals sprot en schaaldieren.
Schutz und Nahrung
Die Holzbuhnen an der Ronden Plate sind Borkums älteste Buhnen. Durch Sandverlagerungen infolge Strömungsänderungen oder durch Stürme sind diese mal mit Sand bedeckt oder liegen frei. Einige von ihnen sind permanent von Wasser überspült. Sie sind ein Lebensraum für ortstreue Muscheln, Schnecken und Krebstiere.
Elk jaar groeien er talloze baby-scholletjes in de Waddenzee, die later worden meegenomen naar de Noordzee.
Schol ondergaat tijdens zijn ontwikkeling een metamorfose. In het begin zwemmen ze rechtop en zijn ze symmetrisch zoals andere vissen. Na 1 à 2 maanden verschuiven het linkeroog en de mond naar de rechterhelft van het lichaam, waarna de zwemblaas zich terugtrekt – en de schol steeds schuiner zwemt tot hij uiteindelijk een bodembewonende platvis wordt. Om zich tegen roofdieren te beschermen, begraven ze zich in de zandbodem, waar ze ook op hun prooi kunnen gaan liggen wachten. Kenmerkend is de gecamoufleerde bovenzijde met oranjegele stippen.
Het oorspronkelijke verspreidingsgebied van de strandkrab is de Atlantische kust van Europa en Noord-Afrika. De krab is echter door de mens naar andere streken verspreid en wordt nu bijna overal ter wereld aangetroffen.
Strandkrabben houden zich bij voorkeur in ondiep water op. Ze vertonen vaak agressief gedrag tegenover elkaar. Maar ernstige verwondingen komen zelden voor. Dit is vooral te danken aan hun harde schild, dat 40 procent van hun lichaamsmassa uitmaakt. De kleur is afhankelijk van de leeftijd van de krabben en de tijd die is verstreken sinds hun laatste vervelling. Gewoonlijk is de bovenkant van de strandkrab groen gekleurd en de onderkant dofgeel. Hoe langer het dier echter zonder vervelling blijft, hoe eerder zijn onderzijde dieprood wordt. De krab is niet kieskeurig in wat hij eet en zal alles verslinden wat hij met zijn krachtige schaarpoten kan overmeesteren. De strandkrab leeft op zandbodems, soms ook buiten het water, vlakbij ondiep water.
Suikerwier behoort tot de familie der Laminariaceae en is een bruine grote alg die een levensduur van ongeveer drie jaar heeft.
De algen groeien in rotsachtige kustgebieden die voortdurend door de zee worden overspoeld. Met behulp van sterke kleeforganen hechten zij zich aan harde grond en vormen vaak ware wierbossen onder de laagwaterlijn. Ze bieden onderdak en voedsel aan talrijke kleine zeedieren.
De tarbot wordt beschouwd als een meester in camouflage. Hij past zich aan zijn omgeving aan en is daardoor voor vijanden moeilijk te herkennen.
Deze soort uit de familie van de platvissen leeft bij voorkeur vlakbij de zand-, modder- en grindbodems in een waterdiepte van 20 tot 70 meter. De tarbot kan meer dan 20 jaar oud worden en wordt geslachtsrijp in zijn vijfde jaar. Tijdens de paaitijd tussen april en augustus laten de wijfjes tot 15 miljoen eitjes los in het water, die op hun beurt worden bevrucht door de mannetjes. Als larven bewegen de dieren zich aanvankelijk rechtop voort in ondiep water voordat zij als jonge vissen ‘liggend’ naar dieper water beginnen te zwemmen. De tarbot heeft een relatief grote bek met scherpe tanden en is een vraatzuchtige jager.