Schwebegarnelen haben einen schlanken, durchsichtigen Körper mit einem Knick im Rücken, der sie befähigt, sich bei Gefahr zusammenzukrümmen und zur Seite zu springen. Die Beine sehen federartig aus und ihre Schwimmbewegungen sorgen dafür, dass sie im Wasser schweben. Die Augen sitzen auf beweglichen Stielen. Die Weibchen tragen an der Bauchseite einen Brutbeutel. Schwebegarnelen dienen vielen Fischen und anderen Meeresbewohnern als Nahrung.
De adderzeenaald heeft een opgerolde staart waarmee hij zich kan vasthechten aan zeegras of verschillende soorten kelp.
De staartvin van deze vis uit de familie van de zeenaalden is zo klein dat hij bijna onzichtbaar is. Voor de voortplanting legt het vrouwtje tot 1.000 eitjes op de buikzijde van het mannetje, dat ze bevrucht en in vier weken uitdraagt.
De Atlantische haring verplaatst zich in grote scholen samen met sprot en is een van de belangrijkste schakels in de voedselketen.
De vis kan wel 25 jaar oud worden. Hij glijdt vaak door het water met zijn bek open om gemakkelijk voedsel op te pikken. Atlantische haring kan zeer goed horen en zelfs geluiden produceren. Om zich voort te planten, laten de vrouwtjes tienduizenden millimetergrote eitjes in het water los, die twee weken na de bevruchting door het mannetje tot larven uitgroeien. De jonge vissen zijn na 3 tot 7 jaar geslachtsrijp. ‘Matjes’ zijn haringen die worden gevangen vóór het voortplantingsseizoen, wanneer hun vetgehalte bijzonder hoog is en hun geslacht nog niet is ontwikkeld.
De Atlantische steur is een met uitsterven bedreigde trekvis die vroeger onder meer in de Oostzee voorkwam.
Aangezien de Europese steur bijna uitgestorven en zeer moeilijk te kweken is, werkt het Leibniz Instituut sinds 2006 aan de herintroductie van de Atlantische steur in de Oder, waar ze honderd jaar geleden nog voor kwamen. De dieren kunnen wel 800 kg zwaar worden. Momenteel wordt getracht om samen met de NABU (Duitse organisatie voor natuurbehoud) een populatie op te bouwen die zichzelf in stand kan houden. Het dier dat u hier ziet, is in bruikleen van het Leibniz Institut.
Dit zijn in kolonies levende microscopisch kleine mosdiertjes met breed uitlopende bladeren.
In elk van de kleine eivormige kamers, die eruit zien als honingraten, woont één mosdiertje. Ze waaieren met hun tentakels plankton uit het water en grijpen alles wat in hun buurt komt met hun kleine nijptangetjes.
De blauwkeeltjes behoren tot de familie van de schorpioenvissen en kunnen meer dan 40 jaar oud worden.
Ze leven bij voorkeur op zachte gronden op dieptes van 50 tot 1100 meter. Hun lichaam heeft een roodachtige kleur, terwijl hun zwartblauwe bek voor de naam zorgt. Blauwkeeltjes hebben een inwendige bevruchting, ze zijn dus levendbarend. Ze worden geboren tussen maart en juli.
Fällt der Butterfisch bei Ebbe trocken, ist er imstande, vorübergehend Luft zu atmen.
Der Butterfisch lebt von der Ebbelinie bis in 50 Meter Tiefe auf Schlamm, Sandböden und zwischen Felsblöcken. Er gilt als besonders standorttreu und ist oftmals in Häfen, im Meeresboden oder in Gezeitentümpeln anzutreffen.
De zeer slanke dikkopjes leven dicht bij de kust op ondiepe zand- en kleibodems. Kenmerkend zijn de dwarse streepjes op de zijkanten.
Aanvankelijk leven de larven in open zee tussen het wateroppervlak en de zeebodem, maar vanaf een grootte van iets minder dan 20 mm gaan de jonge dieren over op een leven op de bodem. Dikkopjes kunnen tot 2 jaar oud worden.
Mit ihrem langgestreckten Körper erreicht der aus der Familie der Meeräsche stammende Fisch eine Länge von 60 cm.
Die Meeräsche lebt in Küstennähe zwischen Felsen und in Algenbeständen und zeichnet sich durch einen Oberkiefer mit sehr dicker Lippe aus. Der Körper verfügt neben großen Schuppen über eine Rückenflosse mit 4 auffälligen Stacheln.
Dit dier met een doorzichtige mantel wordt vaak in grote aantallen aangetroffen op rotsen, pieren, zeewier en palen.
Het doorschijnende, geelgroen gekleurde zeedier heeft een zacht, cilindervormig lichaam en kan worden aangetroffen van ondiep water tot op een diepte van 500 meter.
De eetbare zeeappel behoort tot de stekelhuidigen en komt voor in de Noordzee, op de Europese rotskusten en in de Middellandse Zee.
De zeeappel leeft bij voorkeur op diepten tot 1200 meter, waar hij zich op rotsachtige, harde ondergronden ophoudt. Hij heeft stompe stekels en een roze bolvormig lichaam. Vrouwtjes kunnen tot 20 miljoen eitjes produceren.
Hondshaaien zijn vooral in de schemering en ‘s nachts actief. Zij leven op de zeebodem of in ondiep water in de kustgebieden.
Vooral jonge hondshaaien vertoeven graag in ondieper water voordat ze naar diepere gebieden worden getrokken. Wanneer de dieren een lengte van 45 tot 50 cm hebben bereikt, worden ze geslachtsrijp en paren ze. De vrouwtjes leggen tot 20 eikapsels in ondiep water, waarin de kleine haaien groeien. Wanneer ze uit het ei komen, zijn ze ongeveer 10 cm groot en vanaf dan zijn ze op zichzelf aangewezen. Hondshaaien zijn niet gevaarlijk voor de mens omdat zij zich uitsluitend voeden met andere zeedieren.
De zeebaars is een nachtdier en wordt beschouwd als een uitstekende jager.
De Europese zeebaars wordt maximaal 100 cm lang en kan tot 12 kg wegen. Hij leeft bij voorkeur boven een begroeide zand- en rotsbodem in een waterdiepte tussen 10 en 100 meter. De zeebaars jaagt ’s nachts. Jonge zeebaarzen leven aanvankelijk in scholen. Pas op latere leeftijd ontwikkelen ze zich tot solitaire dieren. In de winter verblijven de vissen in wateren ver van de kust. In de zomer zijn ze ook dichter bij de kust te vinden en kan er ook vanaf de Borkumse kribben op worden gevist.
De zeekreeft leeft op zeedieptes van 50 tot 150 meter en heeft zich aangepast aan het leven op rotsachtige bodem.
In de Noordzee is hij vooral thuis op het rotsplateau van het eiland Helgoland, maar hij koloniseert ook steeds meer de funderingen van offshore-windmolenparken. Europese zeekreeften groeien tot het einde van hun leven en kunnen wel 100 jaar oud worden. Hoewel de kreeften al in de herfst paren, worden de eieren pas in de zomer bevrucht. Het vrouwtje draagt de eitjes in grote klompjes onder haar lichaam, waarin de jongen ongeveer een jaar groeien voordat de 7 – 8 mm grote larven uitkomen.
Die Flohkrebse leben versteckt und meist nachtaktiv auf Algen oder unter Steinen, Treibholz und Muscheln, wo sie kleine Algen abweiden. Durchs freie Wasser schwimmen sie mit gestrecktem Körper. Sie werden maximal ein Jahr alt und bilden bis zu sieben Generationen im Jahr aus.
De fluwelen zwemkrab komt veel voor in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, de Noordzee en de Middellandse Zee.
Het dier, ook wel duivelskrab genoemd, heeft rode ogen en scherpe scharen waarmee het kan snijden in plaats van knijpen. Het is een populair gerecht in onder meer Frankrijk en Spanje.
Furchenkrebse gehören zu den Springkrebsen, die einen nach unten gebogenen Hinterleib besitzen. Sie laufen auf sechs Beinen und nicht auf acht wie die Krabben. Die Scheren sind viel länger als der Kopf und können weit nach vorne gestreckt werden. Furchenkrebse leben auf felsigem Boden bei Helgoland und in Norwegen und verstecken sich gerne in Felsspalten. Daher kommen sie als Beifang in Fischernetzen selten vor.
De gevlekte griet is een kleine, ovale platvis, tot 25 cm groot, met een vinnaad die bijna helemaal rondom gaat.
De gevlekte griet kan zich tegen de grond drukken en daarbij zijn lichaam op te tillen waardoor hij zich vastzuigt. Hij eet kleine kreeftachtigen en weekdieren. Hij wordt aangetroffen van Noorwegen tot de Golf van Biskaje, in de Noordzee en het westelijk deel van de Oostzee, en in de Middellandse Zee. Door de borstelige aanhangsels van de schubben aan de bovenzijde van de ogen ziet hij er ruig uit.
De gevlekte lipvis behoort tot de familie van de lipvissen en wordt gemiddeld 18 jaar oud.
De vis leeft nabij de kust op een diepte van twee tot maximaal 50 meter. Hij is overdag actief en verbergt zich ’s nachts voor roofdieren bijv. in rotsspleten. De gevlekte lipvis dankt zijn naam aan zijn dikke lippen. De vis is geslachtsrijp als hij twee jaar oud is.
De sponzensoort wordt vaak aangetroffen in kustgebieden vanaf de hoogte van de Waddenzee.
De spons bestaat uit onregelmatige korsten die tot 20 cm groot en 2 mm dik zijn; de kratervormige uitstroomopeningen zitten op korte buisjes. De spons leeft bij voorkeur op stenen, algen en stukjes schelp.
De sponzensoort wordt vaak aangetroffen in kustgebieden vanaf de hoogte van de Waddenzee.
De spons bestaat uit onregelmatige korsten die tot 20 cm groot en 2 mm dik zijn; de kratervormige uitstroomopeningen zitten op korte buisjes. De spons leeft bij voorkeur op stenen, algen en stukjes schelp.
De gewone hooiwagenkrab behoort tot de krabachtigen.
De gewone hooiwagenkrab leeft zowel in de Noord- en de Oostzee als in de Middellandse Zee (Adriatische Zee), vaak samen met anemonen (bijv. wasrozen). Het is een aaseter, die zich vaak verbergt met stukjes alg en spons.
Der Schan ist ein Schleimfisch, der keine Schuppen hat, sondern eine nackte, schleimige Haut. Er lebt im Brandungsbereich zwischen Steinen und Tang, wo er z.B. Seepocken und kleine Miesmuscheln frisst. Die Weibchen legen ihre Eier in Felsspalten oder Muschelschalen ab, wo sie von den Männchen (zur Laichzeit schwarz mit weißen Lippen) bis zum Schlüpfen bewacht werden.
De spinkrab, die betrekkelijk zeldzaam in de Noordzee is, is een meester in camouflage.
Terwijl oudere spinkrabben zich camoufleren met zeepokken en poliepen, beschermen jongere dieren zich liever met zeewier. Ze beplanten er letterlijk hun schild mee en passen hun ‘lichaamskleed’ aan de omgeving aan als die verandert. De spinkrabben leven bij voorkeur op rotsachtige substraten in waterdieptes van ongeveer 50 meter, maar kunnen ook worden aangetroffen op oester- en mosselbanken en worden maximaal 15 jaar oud.
Die Stacheln sind grün mit violetten Spitzen. Dazwischen ragen bewegliche Saugnapffüßchen heraus, auf denen sie sich fortbewegen können. Außerdem können sie damit zur Tarnung Muschelschalen oder Algen festhalten. Sie kommen auf Felsen und in tiefen Prielen im Wattenmeer vor. Die grünen Kalkgehäuse des Strandseeigels werden manchmal am Strand angespült.
De tot de donderpadden behorende roofvis is ‘s nachts actief en heeft twee stekels op het voorste kieuwdeksel, die niet giftig zijn maar wel pijnlijke, slecht genezende wonden kunnen veroorzaken.
Zeedonderpadden worden aangetroffen in de Atlantische Oceaan, ten noorden van de Golf van Biskaje, in het Kanaal en in de Noordzee en de Oostzee, van ondiep water tot 60 meter diepte. Zij leven bij voorkeur op zandige bodems en veranderen van kleur naar gelang van hun staat van opwinding en het seizoen.
Gewone zeesterren beschermen hun lichaam met een dik kalkskelet.
Een zeester heeft geen kop en ook geen ogen. Hij heeft vijf armen. Aan het uiteinde daarvan bevinden zich zintuigcellen waarmee hij bijvoorbeeld verschillen in helderheid kan waarnemen. Aan de onderzijde heeft de zeester ook een reeks pootjes met zuignappen en een mond. Met behulp van de zuignappen kan hij schelpen kraken, die zijn hoofdvoedsel vormen. Dit doet hij door zich aan de schelpen vast te zuigen om ze te openen. De gewone zeester leeft in ondiepe kustwateren.
De vis, die verwant is aan de baars, is vanuit de Middellandse Zee naar de Noordzee gemigreerd.
De dorade of goudbrasem wordt gekenmerkt door de gouden vlekken op zijn voorhoofd en wangen. Hij heeft verschillende rijen kauw- en snijtanden waarmee hij schaal- en schelpdieren kan kraken. Er zijn geen zuiver mannelijke of vrouwelijke dieren – dorado’s zijn tweeslachtig. Ze worden geslachtsrijp als mannetjes en veranderen in wijfjes als ze 2-3 jaar oud zijn, wanneer ze ongeveer 30 cm lang zijn.
De goudgestreepte zeebrasem behoort tot de familie van de zeebrasems en beweegt zich meestal in een grote school voort.
De vis is een echte herbivoor die zich onder meer voedt met zeesla (Lat.: Ulva lactuca). De vis wordt ook wel gestreepte bokvis genoemd. De goudgestreepte zeebrasem leeft gewoonlijk boven rotsachtige en zanderige bodems tussen het wateroppervlak en een waterdiepte van maximaal 70 meter. Hij wordt reproductief vanaf een grootte van 20 cm.
Met zijn zwemblaas produceert de poon grommende of knorrende geluiden.
Deze bodemvis leeft op zandbodems of grote keien in waterdieptes tot 200 meter. De vingervormige stralen van de borstvinnen, die bedekt zijn met smaakcellen, dienen als tastorgaan om voedsel op te sporen. Om indruk te maken op vrouwtjes of vijanden te intimideren, spreidt de poon zijn borstvinnen. Zijn brede vooruitstekende bek en markante kopvorm zijn kenmerkend voor zijn verschijning.
De grote rotsgarnaal heeft zich in diverse wateren over de hele wereld weten te vestigen. Zijn habitat bestaat echter bij voorkeur uit rotsachtige ondergronden die talrijke mogelijkheden hebben om zich in te verbergen.
De grote rotsgarnaal heeft een doorzichtig of kleurloos lichaam met verschillende patronen. Deze patronen dragen bij tot camouflage. Want de rotsgarnalen hebben veel vijanden. Niet alleen vissen, maar ook vogels vinden ze een lekker hapje. De rotsgarnaal zelf is een omnivoor.
De grote zeenaald is de grootste van zijn soort in de Europese wateren en is nauw verwant aan het zeepaardje.
Kenmerkend voor het uiterlijk is het langgerekte lichtgroene tot donkerbruin gekleurde lichaam. Net als bij zeepaardjes, baart ook bij zeenaalden het mannetje het nageslacht.
De gewone heremietkreeft behoort tot de familie der kreeftachtigen en leeft graag in getijdenpoelen.
De heremietkreeft komt voor in de Noordzee, de Oostzee, de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee. Hij heeft een onbeschermd achterlijf en bewoont daarom lege schelpen van wulken en is een tienpotige kreeft met een grotere rechterschaar.
De heremietkreeft leeft langs de kust. Omdat zijn achterlijf zacht is, moet hij zich beschermen met een leeg slakkenhuis, dat hij dan voortdurend achter zich aan sleept.
Als de heremietkreeft in de loop van zijn leven groeit, moet hij vaak van schelp veranderen. Hij is extreem kieskeurig – zijn huisje moet precies passen. Sommige exemplaren geven de voorkeur aan de zeldzame linksdraaiende slakkenhuizen. Er zijn namelijk ‘linkshandige’ en ‘rechtshandige’ heremietkreeften, afhankelijk van de kant waar zij de grootste schaar dragen. De wad-, strand- of wulkschelpen die door de kreeften worden bewoond, zijn op hun beurt vaak bedekt met sponzen, stekelpoliepen en zeeanemonen.
De heremietzeeanemoon leeft vaak in een symbiose-achtige relatie met verschillende heremietkreeften.
Hij kan zich door ingewikkelde bewegingen op slakkenhuizen vestigen of wordt er actief op geplaatst door de heremiet (bijvoorbeeld de anemoonheremiet). Hier profiteert hij van het opdwarrelen van voedselresten van de kreeft. Hij kan onderaan zijn lichaam lange, paarse, zeer sterk netelige draden uitwerpen, die de kreeft beschermen tegen aanvallers.
De kleine kathaaien groeien in de hoornige eikapsels.
Een embryo-kathaai groeit 8-10 maanden lang in een eikapsel, een soort buideltje. Het wijfje legt haar nageslacht vaak in wateren met sterke stroming, omdat de stroming voorkomt dat de eikapsels gaan schimmelen. Met de ranken die uit de hoeken van eikapsels steken, worden de kapsels vastgezet en wordt voorkomen dat ze afdrijven. Als je goed kijkt, kun je de embryo’s lichtjes zien bewegen. Aangespoelde kapsels zijn meestal leeg omdat het embryo al is uitgekomen.
De horsmakreel komt uit de familie van straalvinnige makrelen.
Deze makrelen komen in grote scholen voor. Ze leven zowel in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan als in de Middellandse Zee, ze worden tot 60 cm groot, maar blijven meestal kleiner (ongeveer 20 cm) en voeden zich met kleine vissen zoals sprot en schaaldieren.
Die Warzige Seescheide heftete sich an hartem Untergrund wie Hafenanlagen und Muscheln fest. Sie stammt aus dem Nordwest-Pazifik und wird Korea wird sie gegessen (Mideodeok). Sie wurde 1952 durch Schiffe nach England eingeschleppt und hat sich von dort aus in Europa ausgebreitet. 1997 wurde sie erstmals im Wattenmeer gesehen.
De kabeljauw wordt beschouwd als een vraatzuchtig roofdier en wordt dors genoemd wanneer hij nog niet geslachtsrijp is.
Vrouwtjes leggen gemiddeld een miljoen eitjes, waardoor de kabeljauw een van de meest vruchtbare vissen ter wereld is. Hij komt onder meer voor in de Atlantische Oceaan, het Kanaal, de Noordzee en de Oostzee, en wordt zwaar overbevist.
Der Großgefleckte Katzenhai kann eine Länge von 1,5 Metern erreichen und gilt als nachtaktiv.
Er lebt bevorzugt über felsigem Grund in einer Wassertiefe von 20 bis 60 Metern und ist im östlichen Atlantik, an den Küsten Europas und Nordafrikas sowie im Mittelmeer beheimatet. Ebenso wie sein etwas häufiger vorkommender Verwandter, der Kleingefleckte Katzenhai, ist auch diese Haiart für den Menschen nicht gefährlich. So ernährt sie sich hauptsächlich von Bodenfischen, anderen kleinen Haien, Wirbellosen oder Krebstieren – und gilt eher als scheu.
Seenadeln sind mit den Seepferdchen verwandt und leben an Sandküsten. Sie sind schlechte Schwimmer und verstecken sich daher gerne zwischen Algen. Ihre Nahrung saugen sie mit ihrem langen Pipetten-Mund ein. Die Männchen tragen die Eier bis zum Schlüpfen in einer Bruttasche am Bauch. Wie bei anderen Seenadeln ist ihr Körper durch einen Panzer aus Knochenplatten geschützt.
Knotswier komt vooral in het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan voor, vanaf het subtropische deel tot aan de arctische zone. Knotswie kan in grote hoeveelheden voorkomen op plaatsen die beschut zijn tegen de branding.
Met zijn hechtschijf kan het knotswier zich hechten aan rotsachtige grond. Uit zijn hechtorgaan ontspruiten talrijke scheuten, aan het eind waarvan zich langwerpige drijfblazen vormen. Deze blazen zijn gevuld met gas en zorgen ervoor dat de plant onder water rechtop blijft staan. Na twee jaar vormt het knotswier zijn eerste drijfblaasje – elk voorjaar komt er een nieuw bij. Op die manier kun je ook de leeftijd aan de hand van het aantal blazen bepalen. Ook interessant: als knotswier wordt losgescheurd, leeft het nog geruime tijd voort.
De leng is een kabeljauwachtige vis en behoort tot de familie van de kwabalen. Hij kan wel 40 kilo zwaar worden.
De roofvis leeft onder meer in de Noordzee en in de kustgebieden van het oostelijk deel van de Atlantische Oceaan. De leng verblijft bij voorkeur in waterdieptes tot 400 meter. Tussen april en juni paaien de vissen en leggen ze tot 60 miljoen eieren.
De linkse heremietkreeft is een ‘linkshandige’ heremietkreeft die sinds 2008 via balastwater bij ons terecht is gekomen.
Hij is veel kleiner dan de gewone heremietkreeft en leeft in de lege schelpen van alikruiken. Zijn linkerschaar is meestal groter en hij kan daarmee de opening van de alikruik mee sluiten.
In het verleden leidde de grote gelijkenis met paling tot de veronderstelling dat dit de voorouderlijke vorm van de paling was en zo ontstond de naam.
Moeralen of puitalen zijn grondvissen. Ze leven hoofdzakelijk in ondiep water, waar zij leven op zand- en modderbodems en zich vaak onder stenen verbergen. Als de vissen twee jaar oud zijn, zijn ze geslachtsrijp en brengen ze ongeveer vier maanden na de paring jongen van maximaal 5 cm groot ter wereld. De vis kan tot 10 jaar oud worden en voedt zich hoofdzakelijk met ongewervelde bodemdieren. Moeraal komt van nature voor in de Noordzee, de Oostzee en de Atlantische Oceaan.
Mosselen leven hoofdzakelijk in het intergetijdengebied. De mosselbanken in de Waddenzee vormen ook een belangrijke habitat voor andere dieren.
Mosselen vestigen zich in dichte banken – ze overwoekeren graag gezonken boomstammen of zelfs kunstmatige structuren zoals palen of havenmuren. Soms vormen ze clusters van individuele organismen die kilometers lang kunnen zijn. Ze worden vaak overwoekerd door andere zeeorganismen, zoals zeepokken. De mossel haalt niet alleen zuurstof uit het zeewater om te ademen, maar ook voedingsstoffen. Hij filtert tot drie liter zeewater per uur. Alle mosselen die in de Waddenzee leven, kunnen zo het hele watervolume binnen een paar dagen filteren.
De Noordzeegarnaal behoort tot de familie Crangonidae uit de orde der tienpotigen.
Garnalen groeien in de zomer op in de Waddenzee en trekken dan naar diepere wateren. Ze hebben een langwerpig grijsbruin lichaam met voelsprieten, steelogen, een schaar en vijf paar loop- en vijf paar zwempoten. Vanaf de leeftijd van één jaar beginnen Noordzeegarnalen zich voort te planten.
Een van de bekendste bewoners van de Noordzee leeft het liefst in waterdiepten tot ongeveer 100 meter op zand en tussen keien.
De eetbare krab heeft sterke scharen en is een nachtelijke carnivoor die zich ook voedt met andere krabben. Het lichaam is iets korrelig en bol en ongeveer 1½ keer zo breed als lang.
De oester verandert van geslacht afhankelijk van de temperatuur en de voedingsomstandigheden.
In de eerste maanden van hun leven zijn oesters mannetjes. Bij warmere watertemperaturen worden ze vrouwtjes en wisselen dan twee keer per jaar van geslacht. De oester kan wel 30 jaar oud worden.
De kleine witte stippen op de linkerwand in dit aquarium zijn een ontwikkelingsstadium van kwallen: de poliepen van de oorkwal.
Onder de microscoop lijken deze poliepen op paardenstaarten. Deze produceren een vrijzwemmende medusa door strobilatie. Dit gebeurt ongeslachtelijk. De ontstane medusa planten zich vervolgens geslachtelijk voort en produceren een larve – de zogenaamde planula – die zich vasthecht en opnieuw een poliep wordt.
De oorkwal heeft een plat gebogen scherm dat tot 30 centimeter groot kan worden. Hij is wit tot gelig van kleur.
De kwal dankt zijn naam aan de oorvormige patronen op het scherm. Maar die opvallende patronen zijn eigenlijk de geslachtsorganen van de kwal. De kwal zwemt door het scherm samen te trekken en tegelijkertijd water naar beneden te spuiten. Op die manier kan de oorkwal tot tien kilometer per uur afleggen. Maar vaak laat hij zich gewoon met de stroom meedrijven. Met zijn kleverige tentakels vangt hij kleine kreeftachtigen, plankton en watervlooien. De tentakels van de oorkwal zijn ongevaarlijk voor mensen.
Dieser Fisch aus der Dorschfamilie kann bis zu 130 cm groß werden und bewegt sich in Schwärmen.
Der mit dem Seelachs (Köhler) nah verwandte Pollack lebt im offenen Meer, ist jedoch auch in Küstennähe anzutreffen. Die – aus den im Wasser frei treibenden Eiern schlüpfenden – Jungfische ernähren sich zunächst von Plankton. Neben der Nordsee kommt er südlich der Britischen Inseln und in Südnorwegen vor. Der Pollack hat eine Lebenserwartung von etwa 8 Jahren. Wirtschaftlich hat er keine Bedeutung, da sein Fleisch recht trocken ist.
Deze rode alg uit de familie der Cyanidiaceae telt ongeveer 4.000 verschillende soorten.
Er zijn fossielen gevonden die erop wijzen dat de rode alg meer dan 1000 miljoen jaar geleden bestond. Hij komt vooral in kustgebieden voor en vormt macroalgen met een lengte tot 60 cm. Hij dankt zijn naam aan zijn roodachtige kleur, die wordt gevormd door fotosynthese, vooral in diepere gebieden.
De paardenanemoon, purperrood van kleur, is een van de meest voorkomende zeeanemonen aan de Noordzeekust.
Deze zeeanemoon leeft in het intergetijdengebied en heeft zich perfect aangepast aan de wisselwerking tussen droogvallen en overstromingen. Hij vangt zijn prooi met zijn netelige tentakels en houdt soortgenoten op een afstand. Als hij droogvalt, trekt hij zijn tentakels in en beschermt hij zichzelf tegen uitdroging door zijn eigen slijm te produceren. In aquaria kunnen paardeanemonen meer dan 60 jaar oud worden.
De rode poon is de meest voorkomende soort poon en bereikt een lichaamslengte van 50 tot 70 cm.
Net als zijn verwante soortgenoot, de grauwe poon, kan hij een duidelijk hoorbare grom voortbrengen. Kenmerkend is zijn lange lichaam met een grote kop die naar achteren toe smaller wordt. De rode poon wordt voornamelijk aangetroffen op zand- en slikbodems in waterdieptes tot 300 meter.
Dieser kurzarmige Seestern hat eine glatte rote Oberfläche, die nicht mit Stacheln besetzt ist. Die Unterseite ist gelb. Er lebt an steinigen Küsten in Tiefen von bis zu 1000 m, wo er sich von organischen Resten und von der Weichkoralle Tote Mannshand ernährt.
Kolonien von Stachelpolypen bilden einen rosa-braunen, stacheligen Überzug auf von Einsiedlerkrebsen bewohnten Schneckenhäusern. In der Kolonie gibt es Polypen mit unterschiedlichen Aufgaben (Ernährung, Abwehr oder Fortpflanzung). Die Polypen profitieren davon, dass der Einsiedlerkrebs sie herumträgt und bekommen etwas ab, wenn er beim Essen „krümelt“. Die Polypen wiederum helfen dem Einsiedlerkrebs, indem sie durch ihre nesselnden Tentakel Feinde abwehren und durch ihr Wachstum das Schneckenhaus vergrößern können – eine perfekte Symbiose.
De schelpkokerworm leeft in een koker van zand en schelpresten die enkele centimeters boven de bodem van het wad uitsteekt.
De worm heeft aan het uiteinde van zijn koker een boomachtige vertakking waarmee hij voedsel zoals plankton of micro-organismen kan vangen. De worm zelf is tot 9 cm lang en wordt gekenmerkt door een pluk tentakels op zijn kop, waarmee hij zijn koker bouwt. Als je die aanraakt, trekt het dier zich in een flits terug in zijn beschermde huis.
Elk jaar groeien er talloze baby-scholletjes in de Waddenzee, die later worden meegenomen naar de Noordzee.
Schol ondergaat tijdens zijn ontwikkeling een metamorfose. In het begin zwemmen ze rechtop en zijn ze symmetrisch zoals andere vissen. Na 1 à 2 maanden verschuiven het linkeroog en de mond naar de rechterhelft van het lichaam, waarna de zwemblaas zich terugtrekt – en de schol steeds schuiner zwemt tot hij uiteindelijk een bodembewonende platvis wordt. Om zich tegen roofdieren te beschermen, begraven ze zich in de zandbodem, waar ze ook op hun prooi kunnen gaan liggen wachten. Kenmerkend is de gecamoufleerde bovenzijde met oranjegele stippen.
Slangsterren bestaan al zo’n 500 miljoen jaar.
De verwanten van zeesterren hebben grote skeletstructuren en wervels die hun armen vormen. Ze zijn zeer beweeglijk en gebruiken hun lange armen om over de zeebodem te kruipen. Slangsterren hebben geen aarsopening. Ze vermalen voedsel met hun sterke tanden en spugen het na de spijsvertering weer uit. Zo worden de dieren, als recyclers van organische stoffen, beschouwd als een belangrijk onderdeel van het ecosysteem van de Noordzee. Als slangsterren door roofdieren worden aangevallen, verliezen ze vaak een van hun lange armen. Deze groeien echter snel weer aan.
Het lichaam van deze zeeanemoon kan zich samentrekken tot een heuveltje met een omgekeerde mondschijf.
In volledig uitgestrekte toestand is de weduweroos zuilvormig en bereikt een hoogte van enkele centimeters. Het lichaam is meestal gestreept en heeft ongeveer 100 slanke, doorzichtige tentakels, die soms gebruikt worden om zich tegen vijanden te beschermen. De kleverige anemonen worden gewoonlijk aangetroffen in ondiep water tot 50 meter en voeden zich met plankton, krabben en kleine visjes.
Diese kleinen Krebschen, die wie Gottesanbeterinnen aussehen, kann man nur bei genauem Hinsehen erkennen. Sie halten sich mit ihren Beinen u.a. an Algen fest und bewegen sich vor und zurück. Zwei Scherenpaare dienen zum Fang von Beutetieren. Die Weibchen tragen eine Bruttasche am Bauch und sind kleiner als die Männchen.
De steenbolk behoort tot de familie van de kabeljauwachtigen en wordt gemiddeld vier jaar oud.
De steenbolk leeft gewoonlijk in scholen nabij de zanderige zeebodem op een diepte van 30 tot 650 meter. In de loop van het tweede levensjaar of vanaf een lengte van 21 tot 25 centimeter wordt de vis geslachtsrijp en komt hij van maart tot april aan de kust kuitschieten. Na ongeveer tien dagen komen de larven uit en voeden zich eerst met plankton.
Der Dreistachelige Stichling lebt in Salz-, Brack- und Süßwasser. Durch das Aufstellen seiner Stacheln wehrt er zuschnappende Feinde ab. Im Frühjahr trägt das Männchen ein buntes Hochzeitskleid: Der Bauch färbt sich rot, der Rücken grünlich. Er baut dann aus Pflanzenteilen ein Nest am Boden und versucht Weibchen mit Werbetänzen in sein Nest zu locken. Sie legen dort Eier ab, die nach der Befruchtung vom Männchen bis zum Schlupf bewacht und durch Wedeln der Bauchflosse mit Sauerstoff versorgt werden.
Die Felsengarnele hat einen durchsichtigen Körper mit braunen Streifen und die Beine tragen gelbe “Ringelsocken”. Durch dieses Muster ist sie gut getarnt. Denn die Felsengarnele muss zahlreiche Feinde fürchten – nicht nur Fische, sondern auch Vögel machen Jagd auf sie.
Het oorspronkelijke verspreidingsgebied van de strandkrab is de Atlantische kust van Europa en Noord-Afrika. De krab is echter door de mens naar andere streken verspreid en wordt nu bijna overal ter wereld aangetroffen.
Strandkrabben houden zich bij voorkeur in ondiep water op. Ze vertonen vaak agressief gedrag tegenover elkaar. Maar ernstige verwondingen komen zelden voor. Dit is vooral te danken aan hun harde schild, dat 40 procent van hun lichaamsmassa uitmaakt. De kleur is afhankelijk van de leeftijd van de krabben en de tijd die is verstreken sinds hun laatste vervelling. Gewoonlijk is de bovenkant van de strandkrab groen gekleurd en de onderkant dofgeel. Hoe langer het dier echter zonder vervelling blijft, hoe eerder zijn onderzijde dieprood wordt. De krab is niet kieskeurig in wat hij eet en zal alles verslinden wat hij met zijn krachtige schaarpoten kan overmeesteren. De strandkrab leeft op zandbodems, soms ook buiten het water, vlakbij ondiep water.
Suikerwier behoort tot de familie der Laminariaceae en is een bruine grote alg die een levensduur van ongeveer drie jaar heeft.
De algen groeien in rotsachtige kustgebieden die voortdurend door de zee worden overspoeld. Met behulp van sterke kleeforganen hechten zij zich aan harde grond en vormen vaak ware wierbossen onder de laagwaterlijn. Ze bieden onderdak en voedsel aan talrijke kleine zeedieren.
De tarbot wordt beschouwd als een meester in camouflage. Hij past zich aan zijn omgeving aan en is daardoor voor vijanden moeilijk te herkennen.
Deze soort uit de familie van de platvissen leeft bij voorkeur vlakbij de zand-, modder- en grindbodems in een waterdiepte van 20 tot 70 meter. De tarbot kan meer dan 20 jaar oud worden en wordt geslachtsrijp in zijn vijfde jaar. Tijdens de paaitijd tussen april en augustus laten de wijfjes tot 15 miljoen eitjes los in het water, die op hun beurt worden bevrucht door de mannetjes. Als larven bewegen de dieren zich aanvankelijk rechtop voort in ondiep water voordat zij als jonge vissen ‘liggend’ naar dieper water beginnen te zwemmen. De tarbot heeft een relatief grote bek met scherpe tanden en is een vraatzuchtige jager.
De tong behoort tot de familie van de platvissen en wordt beschouwd als een eenling die ‘s nachts actief is.
Hij leeft op zanderige, zachte bodems nabij de kust en beweegt zich voort op dieptes van 10 tot 200 meter. De tong heeft een langwerpig, ovaal lichaam en draagt beide ogen op de rechterbovenzijde van zijn lichaam.
De tongschar is een rechtsogige platvis die voornamelijk leeft op rotsachtige bodems op een diepte van 10 tot 200 meter.
De vis heeft een breed ovaal lichaam met een kleine kop. De bovenzijde is gemarmerd en heeft met slijm bedekte schubben. De tongschar kan een maximumgewicht van bijna 3 kg bereiken.
De vijfdradige meun met vijf tastdraden rond zijn kin, bek en neus behoort tot de kabeljauwachtigen.
De meun leeft op zanderige of rotsachtige bodems, in de algenzone en in ondiep water en verstopt zich graag onder stenen. Hij wordt vooral aangetroffen in getijdengebieden, kustwateren en estuaria van de zuidelijke Noordzee. De kabeljauwachtige vis spoort zijn prooi op met zijn tastdraden. Jonge meunen in ondiep water zijn daarentegen een geliefd maal voor meeuwen en andere zeevogels. Om kuit te schieten zwemmen de vissen naar wat dieper water.
De bloemdieren leven op modderige en zanderige substraten in een waterdiepte van 1 tot 35 meter.
De viltkokeranemoon is een grote geelachtige cilindervormige poliep die zijn koker tot 1 m in het zand ingraaft. Het dier zelf steekt maar ongeveer 15 cm uit de bodem. Hij heeft ongeveer 70 tentakels die worden uitgespreid om voedsel te vergaren. Als de dieren worden gestoord, trekken zij zich met een plotselinge ruk in hun koker terug. Het dier is sterk en kan wel meer dan 60 jaar oud worden.
De wasroos is een zeeanemoon die voorkomt op rotsachtige kusten van de Middellandse Zee tot de Atlantische Oceaan.
Wasrozen leven gewoonlijk in grote kolonies. Eigenlijk zijn ze eenkleurig grijs. Ze leven echter vaak in symbiose met zoöxanthellen. Dit zijn microscopisch kleine microalgen die ervoor zorgen dat de tentakels van de wasroos groen of paars verkleuren. Met een poot houdt de wasroos zich vast aan de stenige ondergrond. Een wasroos heeft tot 200 tentakels waarmee hij zijn prooi vangt, voornamelijk kleinere dieren zoals mysisgarnalen. Daartoe gebruikt hij een sterk stekend gif dat bij de mens ernstige huidreacties kan veroorzaken.
De wijting behoort tot de kabeljauwachtigen en wordt sinds ongeveer 20 jaar ook in de Noordzee aangetroffen.
De vis komt oorspronkelijk uit het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan, het noordelijk deel van de Middellandse Zee en de Zwarte Zee en leeft op diepten tot 300 meter. Jonge exemplaren blijven meestal dicht bij de kust. De wijting kan een maximumgewicht van 3 kg bereiken.
Wulken zijn roofdieren en aaseters. Zij leven in kustwateren, maar komen ook voor op grote dieptes in de oceaan.
De dieren danken hun naam aan hun slakkenhuizen met golfachtige groeilijnen. Wulken leggen eieren die worden afgezet in eiermassa’s die bestaan uit hoornachtige eikapsels, die elk tot 1000 eieren bevatten. Gewoonlijk worden er echter slechts een tiental bevrucht, zodat de resterende eieren als voedsel dienen voor de jongen die uit het ei komen. De lege schelpen van de wulk zijn een geliefde woonplaats voor heremietkreeften.
Deze anemoonsoort gebruikt zijn giftige tentakels om zijn prooi te vangen en te verlammen. Bovendien gebruikt het bloemdier zijn ‘armen’ om zich tegen andere soorten te doen gelden in de strijd om het leefgebied. Zeeanjelieren leven bij voorkeur op harde substraten in ondiep water. Als het te druk voor ze wordt of de habitat niet meer genoeg voedsel biedt, kruipen de dieren langzaam verder.
De zeebarbeel leeft gewoonlijk op zanderige of stenige bodems in water van 5 tot 60 meter diepte.
Hij kan tot 50 cm groot en 2 kg zwaar worden en wordt gekenmerkt door een roodbruine lichaamskleur met gele strepen. De zeebarbeel is afkomstig uit de Middellandse Zee, maar als gevolg van de klimaatverandering wordt de aan baars verwante vis ook steeds meer aangetroffen in de Noordzee, waar hij vroeger vrij zeldzaam was.
De zeecypres is geen plant, maar een kolonie van kleine diertjes.
Het zijn neteldieren, verre verwanten van zeeanemonen en kwallen. Elke poliep zit in een soort bekertje dat hem beschermt tegen gevaar. Hij heeft neteldragende armen waarmee hij plankton te vangt. Alle poliepen van de stok zijn met elkaar verbonden en voeden zich samen.
Deze zeeanemonen kunnen tot wel 160 sterke tentakels hebben.
Het bloemdier heeft een cilindrische vorm en kan tot 15 cm groot worden. De tentakels zijn uitgerust met giftige netelcellen, die de dieren gebruiken om hun prooi te vangen of vijanden op de vlucht te jagen. Zeedahlia’s stralen vaak in verschillende kleuren om andere schepsels te waarschuwen dat ze giftig zijn. Zij leven vooral op harde ondergronden in ondiep water of in mosselbanken.
Dat de Waddenzee in de Noordzee zo leefbaar is, is deels te danken aan de zee- of wadpier.
De bruine tot zwarte, vingerdikke worm leeft in 20 cm diepe kanaalvormige kokers die hij in een U-vorm in het wad graaft. Hij eet de wadbodem en verteert de organische resten die zich daarin bevinden. Met tussenpozen van ongeveer 45 minuten kruipt hij achteruit naar de oppervlakte en laat een spaghetti-achtig hoopje vallen dat tot vijf centimeter lang kan zijn. Door de voedingsactiviteit van de zeepieren wordt dus jaarlijks de bovenste 20 cm van het wad afgegraven, wordt voldoende zuurstofrijk water naar de bodem gepompt en worden de levensomstandigheden van andere wadbewoners aanzienlijk verbeterd.
Seepocken sind Krebse. Das ist auf den ersten Blick kaum zu erkennen, denn der Körper ist von kegelförmigen Kalkplatten umgeben, die auf hartem Untergrund wie Steinen, Treibholz oder Krebspanzern festgewachsen sind. Sind die Seepocken mit Wasser bedeckt, öffnen sie die Deckelplatten, strecken ihre Rankenfüße heraus und fächeln Plankton aus dem Wasser. Fallen Seepocken trocken, können sie Luftsauerstoff atmen.
Zeesla komt voor in alle wereldzeeën en leeft in de bovenste getijdenzone op dieptes tot 10 meter.
Zeesla vestigt zich bij voorkeur op rotsen, maar groeit af en toe ook op andere algen of kokkelschelpen. Soms kan zeesla worden waargenomen in getijdenpoelen en baaien, losgescheurd of los drijvend. De doorschijnende groene plant is zeer rijk aan vitamine C en wordt daarom in sommige streken zelfs als voedsel voor de mens gebruikt. Het dankt zijn naam aan zijn gelijkenis met een slablad.
De zeewolf behoort tot de familie van de zeewolven en kan wel 25 jaar oud worden.
De vis leeft bij voorkeur in kouder water en leeft op de zeebodem op diepten van 20 tot 600 meter. Hij heeft een sterk, langgerekt lichaam en bereikt een maximumgewicht van ongeveer 24 kilogram. Tijdens het paaiseizoen, van oktober tot januari, leggen de vrouwtjes vaak meer dan 20.000 eieren.
De zwarte grondel behoort tot de grondelfamilie – een van de meest soortenrijke groepen zeevissen.
De vis leeft op zachte bodems, in mosselschelpen of onder stenen in waterdieptes tot 60 meter. In tegenstelling tot veel andere bewoners van de Noordzee verdraagt hij ook brak water – een mengsel van zoet en zout water dat voorkomt in riviermondingen.
De zwarte grondel behoort tot de grondelfamilie – een van de meest soortenrijke groepen zeevissen.
De vis leeft op zachte bodems, in mosselschelpen of onder stenen in waterdieptes tot 60 meter. In tegenstelling tot veel andere bewoners van de Noordzee verdraagt hij ook brak water – een mengsel van zoet en zout water dat voorkomt in riviermondingen.
De slangster behoort tot de familie Ophiocomidae en komt voor in de Noordzee, de Middellandse Zee en de Atlantische Oceaan.
Het heeft vijf lange armen die uit een centraal rond lichaam steken. De ster leeft hij bij voorkeur op rotsen of grind op diepten tot 100 meter.
Der Schwarze Schlangenstern hat eine samtschwarze Körperscheibe und fünf dünne, schlangenartige, bestachelte Arme, mit denen er sich kleine Tiere aus dem Wasser filtert. Außerdem nimmt er organische Reste und Aas vom Boden auf. Er lebt an Felsküsten und tritt häufig in dichten Ansammlungen auf.
De zwartooglipvis behoort tot de familie van de lipvissen en kan negen jaar oud worden.
De vis leeft bij voorkeur op zeedieptes tot 30 meter en beweegt zich alleen of in kleine scholen voort. In de periode tussen april en juni plant de zwartooglipvis, die na ongeveer twee jaar geslachtsrijp wordt, zich voort. De nakomelingen verblijven aanvankelijk in het getijdengebied.